Sinds jaar en dag heb ik de hinderlijke gewoonte om iedere dag tenminste één stuks zwerfvuil op te rapen tijdens het wandelen. Hinderlijk voor de medewandelaars (niet iedere medewandelaar is even gecharmeerd van het geraap) en hinderlijk voor de raper zèlf, omdat enige dwangmatigheid op de loer ligt. Maar hoe het ook zij; ik meen dat ik er niemand kwaad mee doe en je kunt er ook niet voor opgesloten worden. Of ik er de wereld blijvend mee verbeter, laat staan verander, valt echter te betwijfelen. Slechter wordt het er in ieder geval niet van. Mijn voorkeur was vooralsnog beperkt tot plastic afval en incidenteel lege flessen (als fietser gruw ik van glas op het fietspad), maar na overlijden van een goede en vooral ook spaarzame vriend raap ik uitsluitend nog blikjes. Bij het leegruimen van zijn schuur namelijk, zag ik hoe hij alle soorten metaal verzamelde en naar soort ordende (zelfs de lege blikjes kattenvoer werden bewaard) om met de opbrengst “zijn” korfbal club te sponsoren. Als een soort van eerbetoon aan hem ben ik toen blikjes gaan rapen. De wegwerpblikjes op straat, stoep en berm waren al jaren een bron van ergernis en nu kon ik die ergernis eindelijk te gelde gaan maken. Keuze genoeg wist ik (hoewel een bepaald soort blikje duidelijk de overhand heeft). Opvallend bij dit soort blikjes is dat de, op kunstmatige wijze verkregen, energie zelden toereikend is om het blikje frisdrank na gebruik in de daartoe bestemde afvalbakken te deponeren).
Inmiddels gaat er geen dag voorbij of ik kom met een aantal thuis. Dat is op de gewone dagen. Op “goede” dagen zijn het er zoveel dat ik ze niet in één keer mee kan nemen. En op dagen dat ik een grote ronde maak (met twee, onderweg gevonden, draagtassen van de supermarkt bij de hand) kom ik met meer dan honderd vondsten thuis. Om een dergelijk aantal mee te kunnen nemen moeten de blikjes eerst grondig geplet (dat is: platgestampt) worden. Hier is enige vaardigheid voor nodig heb ik ondervonden, want de blikjes met de onwelriekende inhoud zijn zelden leeg. Hadden de drinkers zich soms bedacht? In het begin overkwam het me dan ook dat ik mezelf bij het pletten onder sprietste. Stank voor dank.
Is dit oprapen van andermans afval een eigenaardige gewoonte? Dat kan zo zijn, maar ik ben beslist niet de enige. Het verzamelen van zwerfvuil wordt zelfs als therapie gezien voor het een of het ander. Op mijn rondgang kom ik regelmatig een gelijkgestemde dame tegen die met haar grijparm het plantsoen en de straten in de buurt zwerfvuilvrij maakt. Af en toe spreken we elkaar en wisselen onze ervaringen en ongeloof over de achteloosheid van de wegwerpers uit om vervolgens weer tot de orde van de dag over te gaan. En of het iets oplevert? Jazeker. Voor niets gaat de zon op nietwaar? Bijval van mensen die me bezig zien, gratis lichamelijke oefening en uiteraard ook de opbrengst bij de metaalhandelaar aan het kanaal. Toen ik daar met de eerste opbrengst kwam, had ik geen flauw idee wat het op zou leveren. Verwachtingsvol (met meer dan driehonderd blikjes in de hergebruikte tuinaarde zak) ging ik na het wegen met mijn bonnetjes naar het loket waar ik in klinkende munt beloond zou worden voor mijn zelfgekozen opoffering. Twee klinkende munten werden het. Twee muntstukken van vijftig eurocent. De jongeman achter de balie had me bij het verzilveren even bedenkelijk aangekeken. Ongetwijfeld moet hij gedacht hebben dat hij met een bijzondere en meelijwekkende (maar volstrekt ongevaarlijke) vorm van verwardheid van doen had. Toen ik hem bij de derde keer lossen uitlegde waarom ik de blikjes raapte en voor wie, reageerde hij opmerkelijk enthousiast en begripvol. Hij bekende dat hij eigenlijk maar tachtig eurocent had hoeven betalen, maar dat hij het op één euro had afgerond. Toch maar mooi twintig cent extra.
Jack Verhulst.